-
1 sword
n. zwaard[ so:d]1 zwaard ⇒ sabel, degen♦voorbeelden:draw the sword • naar het zwaard grijpenmeasure swords (against/with) • zijn krachten meten (met), de degen kruisen (met)put to the sword • over de kling jagen -
2 strength
n. kracht; sterkte; gehalte[ streng(k)θ]2 (getal)sterkte ⇒ macht, bezetting♦voorbeelden:strength of will • wilskrachtmeasure one's strength with • zijn krachten meten metgive me strength! • wel, allemachtig!that is not his strength • dat is zijn sterkste punt nieton the strength of • op grond van, uitgaand van(bring) up to (full) strength • op (volle) sterkte (brengen), voltallig maken -
3 measure swords (against/with)
measure swords (against/with)zijn krachten meten (met), de degen kruisen (met) -
4 measure one's strength with
-
5 pit
n. kuil; mijn, groeve; parterre--------n. mijn; val; groeve; parterre; kuil; departement in beurs; gevechtsarena--------v. als tegenstander opstellen; kuiltjes/putjes krijgen--------v. van pitten ontdoenpit1[ pit]————————pit2〈 pitted〉1 kuiltjes/putjes krijgenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 kuiltjes/putjes maken in ⇒ met kuiltjes bedekken♦voorbeelden: -
6 pit one's strength against someone
pit one's strength against someoneEnglish-Dutch dictionary > pit one's strength against someone
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский